Coöperatief leren heet ook wel samenwerkend leren. Bij coöperatief leren gaat het om de samenwerking tussen alle leerlingen. Dit wordt gestimuleerd door coöperatieve werkvormen, waarbij kinderen in heterogene tweetallen of groepjes werken. De kinderen discussiëren samen over de leerstof, ze geven elkaar uitleg en informatie en vullen elkaar aan. Zij zoeken samen naar een oplossing en helpen elkaar. Door coöperatief bezig te zijn leren alle leerlingen van elkaar.

 

Basisprincipes

  • Positieve wederzijdse afhankelijkheid.
    De opdracht kan alleen succesvol uitgevoerd worden als elk kind in het groepje zijn bijdrage levert. De didactische structuren zorgen ervoor dat elke leerling actief deelneemt aan de taak. Ook de bijdrage van de zwakke leerlingen is waardevol, wat een positieve invloed heeft op hun zelfbeeld.
  • Individuele verantwoordelijkheid.
    Elk kind is verantwoordelijk voor zijn eigen bijdrage aan het geheel van de opdracht. De leerkracht kan terugzien wat elke leerling gedaan heeft, door bijvoorbeeld met verschillende kleuren pennen te werken.
  • Directe interactie.
    De kinderen wisselen hun ideeën, kennis en meningen samen uit. Goede interactie is belangrijk voor het leerproces en de uitkomst van de opdracht.
  • Samenwerkingsvaardigheden.
    De leerkracht kiest per les een vaardigheid uit en besteedt hier vooraf bewust aandacht aan. Bij de evaluatie komt hij erop terug.
  • Evaluatie van het groepsproces.
    De groepsleden bespreken eerst met elkaar hoe de samenwerking ging. Daarna wordt er geëvalueerd.

Coöperatieve werkvormen

Er zijn zeventien coöperatieve werkvormen, die de leerkracht kan inzetten in de les. Bijvoorbeeld het woordenweb of de placemat. De werkvormen verschillen in tijdsduur, maar ook in complexiteit.

Bij de werkvormen zijn verschillende samenwerkingsvaardigheden nodig. De ene werkvorm is geschikt als startopdracht, terwijl de andere werkvorm een goede verwerkingsopdracht is.